Woord vooraf:

Na mijn HBO-opleiding werd ik in november 2003 officieel geregistreerd als Kerkelijk Werker in de Nederlandse Hervormde Kerk.

In 2004 volgde ik de post-HBO cursus Homiletiek (predikkunde) aan de NHL te Leeuwarden, maar  binnen –toen- de Hervormde Kerk en nu Protestantse Kerk geeft dat geen onbeperkte preekbevoegdheid. Al is dit de laatste jaren flink in beweging; maar binnen de huidige regels kan een Kerkelijk Werker alleen in en rond de plek waar hij of zij aangesteld is binnen de vastgestelde voorwaarden preekbevoegdheid krijgen. Dat vind ik een prima en begrijpelijk uitgangspunt.

Wel heb ik wat moeite met het idee dat de Kerkelijk Werker de sacramenten (Doop en Avondmaal) mag bedienen. Ik weet overigens nog niet goed hoe dit vorm krijgt; het is een nog zeer recente ontwikkeling. 

In andere denominaties kijkt men vaak anders tegen een HBO-theoloog aan en is -na enige aanvullende opleiding- zelfs een volledig predikantschap mogelijk.

Wat ik in mijn tijd nog na, en los van mijn HBO-opleiding deed, bieden HBO-instellingen tegenwoordig vaak al voorbereiding op prediken en voorgaan in diensten binnen de HBO aan.

Door de zorg voor mijn vrouw werd één en ander pas na 2020 relevant voor mij.

 

Sinds kort word ik gevraagd –voor mij onverwacht- om zo af en toe voor te gaan in diensten.

Hoe sta ik daar in? Wat vind ik belangrijk in de verkondiging?

Een preek moet zeker plaats bieden aan goede bijbeluitleg en de toepassing daarvan in ons leven.

De preek mag dus best wel een wat lerend karakter hebben, maar ook moet het een fijn, voor jong en oud begrijpelijk, en plezierig aan te horen verhaal zijn. Wij mensen leven bij verhalen! Als het kan moeten wij even meegenomen worden naar een andere werkelijkheid, even uitgetild worden boven ons alledaagse bestaan. We "moeten" er iets van mee kunnen nemen de week weer in!

Daarnaast hou ik niet van banaliteiten en te populair taalgebruik. En ook niet van lange preken.

Ook vind ik het waardevol om de preek in te bedden in een logische en goed verzorgde liturgie.

Daarbij hebben muziek en ook de liederen die wij zingen een belangrijke plek; bij voorkeur gebruik ik het liedboek  2013.

Wat betreft de Bijbelvertaling sluit ik aan bij wat de gemeente gewoon en gewend is; bijvoorbeeld de NBG21 en voor mijn eigen gebruik voel ik mij goed bij de herziene Willibrordvertaling van 2012.

Mijn eerste preek na al die jaren.

RELATIVEREN

Boven de overdenking schreef ik “relativeren”.

Tijdens de voorbereiding zocht ik een woord dat het centrale thema zou verwoorden, een moment schoot door mijn hoofd “het zit gebeiteld”, maar even snel was dat weer weg; veel pretentieus voor een eerste preek!

Nee, relativeren past beter; het in de juiste verhouding plaatsen, even nuchter bekijken, even de betrekkelijkheid benadrukken.

 

Wij bekijken vanmorgen twee bijzondere scènes; de eerste is Mozes op de berg in gesprek met God (JHWH)

En de tweede is Jezus in gesprek met Farizeeën en een vrouw.

Bij ons kijken laten wij ons leiden door de schriftlezingen.

Met beide is iets merkwaardigs aan de hand.

 

De lezing uit het nieuwe testament –Johannes 8 vers 1 tot 11- komt in verschillende oude manuscripten in de grondtaal niet voor en daardoor ontbreekt de scène van Jezus met de overspelige vrouw dan ook in verschillende vertalingen van de bijbel.

 

Onze lezing uit het oude testament -Exodus 34 vers 1 tot 11-  komt uit een deel van het bijbelboek Exodus waarvan deskundigen zeggen dat de hoofdstukken 32 tot 34 later zijn tussengevoegd. En dat is voor onze twee lezingen vanmorgen wel wat merkwaardig, maar ook weer niet zo heel bijzonder want het gehele boek Exodus is samengesteld vanuit verschillende auteurs.

De naam EXODUS betekent uittocht –uit Egypte- en is afkomstig uit de Griekse vertaling van het OT. (Septuaginta)

 

In het boek Exodus lezen we van het ontstaan van het volk van de Israëlieten als eenheid. Daarvoor lezen eigenlijk steeds min of meer individuele verhalen over de aartsvaders of rondtrekkende herdersstammen.

De nakomelingen van hen treffen we aan als gedemoraliseerde slaven in Egypte.

Mozes was een kind van hen en het verhaal vertelt ons dat hij als vondeling in de rivier de Nijl gevonden werd door de dochter van de Farao en zo werd hij opgevoed aan het hof van de Farao.

Als hij volwassen is krijgen hij en zijn broer Aäron de opdracht van God zelf (JHWH, Ik ben die is en meer) om de het ongeregelde slavenvolk uit Egypte uit te leiden en te brengen in het door God beloofde land.

Uiteindelijk gaan ze op weg, de woestijn in.

Dan staat Mozes voor de taak om van het volk een eenheid van te maken, een eenheid onder Jaweh, de God die je niet ziet.

Om de dingen in zo’n samenleving goed te laten verlopen zijn regels en voorschriften nodig; in de relatie met God, maar ook met de medemens.

Zo komen ze op reis naar het beloofde land bij de berg Sinaï en het bijbelverhaal vertelt ons dat Mozes de berg op gaat en terug komt met twee stenen platen of tafelen met daarop 10 regels of geboden.

En treft hij bij terugkomst het volk dansend om een gouden kalf aan.

In woede gooit hij de twee stenen platen op de grond, kapot! Aan stukken!

Het blijft voor de Israëlieten moeilijk om te geloven in een God die je niet ziet.

Alle volken om hen heen hadden goden die tastbaar aanwezig waren in de vorm van hout, steen, edelmetaal of als natuurervaring. (de Zon bv.)

Vanuit het hebreeuws zou je kunnen zeggen dat de God van de Israëlieten een niet bestaande God is. Dat werken wij vanmorgen niet uit, maar het is heel erg interessant om te lezen hoe deze kwestie vanaf de Sinaï wordt opgelost.

 

In ons verhaal vanmorgen gaat Mozes opnieuw de berg op; en weer schrijft God op steen. De wet van de 10 geboden; op de ene plaat staat de relatie van de mens met God centraal en op de tweede plaat de relatie tussen de mensen onderling.

Deze wet van 10 geboden noemt men vaak eeuwigdurend, universeel eigenlijk.  

Daarnaast schrijft Mozes zeer uitgebreide gedragsregels. Allemaal bedoeld om een gezonde samenleving te vormen. Dit lezen we in het bijbelboek Exodus.

Voor het volk is het allemaal nieuw; de verering van JHWH en ook dat men in het vervolg één volk is; samengesteld uit verschillende stammen. Samen op weg naar het beloofde land. Zo draagt de wet in belangrijke mate bij aan de eigen identiteit van de Israëlieten ten opzichte van de volken om hen heen.

 

Het ontvangen van deze wet noemen ook wel het Verbond tussen God en zijn volk. In het bijbelverhaal uit Exodus verbindt God zich met de mensen. De wet is ook geen middel om het volk onder de duim te houden, maar veel meer een weg om samen te gaan. Een wegwijzer! Positief dus! 

We noemen het ook wel het verbond van Mozes; Mozes als middelaar tussen God en mensen. In moderne woorden: een intermediair tussen God en mensen.

Mozes is in het Joodse geloof –naast Elia- nog steeds een heel belangrijke persoon, misschien wel de belangrijkste.

 

Nu maken wij de sprong naar een andere tijd; de tijd van het nieuwe verbond of testament. Het begin van onze christelijke jaartelling.

 

Zoals we gelezen hebben is het een liefdevolle, genadige, geduldige, trouwe en waarachtige God die de wet aan het volk schenkt en dat een verbond noemt. Vanaf dat moment is het volk, Gods volks, afgezonderd van de andere volken.

De wet is er voor de mensen en is een WEG OM TE GAAN.

 

Na de gang door zo’n 14 eeuwen is de wet voor de leidende geestelijkheid in Israël (de Farizeeën enz.) vaak geen weg meer om te gaan, geen wegwijzer, of verbond met God, maar en meer en meer een gesel en dwangbuis en misschien wel broodwinning geworden.

Zo’n groepering waren de Farizeeën.                                             

Wie of wat zijn Farizeeën?

Deze groepering ontstond in de tweede helft van de tweede eeuw voor Christus, dus zeg maar 150 tot 100 jaar voor Christus.

Vaak worden zij nogal in een negatief daglicht geplaatst, maar dat geeft ook weer een te ongenuanceerd beeld.

Vanuit hun (te?) serieuze houding zijn zij voor: zuivere uitwerking van de wet, plichtmatig de regels handhaven, uiterlijke vroomheid. Ze zijn misschien wel verworden tot een groep beroepsmatige gelovigen met veel invloed op het volk. Ook houden zij toezicht op de Synagogen. Invloedrijk en belangrijk dus.

 

En dan is daar de tweede middelaar uit de bijbel; Jezus Christus als middelaar van het nieuwe verbond.

Wat Mozes in het oude testament voor de Israëlieten was, werd Jezus voor de Christenen in het nieuwe testament; Een middelaar tussen God en mensen.

 

In het evangelie van Matheüs  (5:7) lezen we in de bergrede dat Jezus zegt: “Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet en de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.

 

In ons verhaal van vanmorgen zien we iets van wat dat in vervulling brengen in kan houden. Eigenlijk hoe de wet oorspronkelijk bedoeld was.

Onze schriftlezing vanmorgen begint eigenlijk heel merkwaardig met de zin: “Jezus ging naar de Olijfberg”.

Het is in de bijbel een vast gegeven als er echt belangrijke dingen vertelt moeten worden, daar steevast een berg bij te betrekken. Dat was bij mozes zo, en op veel andere plaatsen in de bijbel.

Hier blijft het merkwaardigerwijze bij alleen die mededeling en daarna treffen we Jezus ineens aan in de tempel.

 

Wat een scène!

Een aantal schriftgeleerden en Farizeeën brengen een vrouw bij Jezus die op heterdaad betrapt was op overspel. Dit alleen al roept al veel vragen op; hoe doe je dit? Alleen om Jezus te beproeven en aan te kunnen klagen? Vragen te over!

Te midden van veel andere mensen vragen ze aan Jezus wat hij ervan vindt om deze vrouw te stenigen. Zo schrijft de wet van Mozes dat immers voor?

En daar staat ze dan, die vrouw met allemaal op sensatie beluste mannen om zich heen.

Jezus zegt vooralsnog niets, maar schrijft in het zand of stof, wat hij schrijft vermeldt Johannes niet.

Dat doet er ook niet zo veel toe misschien; zijn houding is misschien wel het meest veelzeggend.

Ja, wat zegt zijn houding?

Zou je het een zekere arrogantie kunnen noemen dat hij deze hooggeplaatste geestelijke leiders niet eens aankijkt en een antwoord op hun vraag geeft?

Misschien laat hij door met zijn vinger in het stof te schrijven zien dat deze woorden, die door één windvlaagje weer gewist kunnen zijn, toch van meer waarde zijn als in steen gebeitelde woorden? Dat menselijke waarden nooit in steen gebeiteld zijn, maar in een hart bewaard worden.

Het zwakke en kwetsbare is in Gods wereld sterker dan de machtigste krachten.

En dan is daar het verrassende antwoord van Jezus; “Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen”

Na dit gezegd te hebben bukte Jezus zich weer en schreef met zijn vinger in het stof of zand.

Ze druipen af Jezus en de vrouw achterlatend.

Dan vraagt Jezus haar; heeft iemand u veroordeeld?

Nee, zegt zij. Ik veroordeel u ook niet zegt Jezus. Ga naar huis en zondig niet meer.

Hier gebeurt wat Jezus in Matheüs al zei; hij geeft een menselijke inhoud aan de wet, hij relativeert de wet, ook de in steen gehakte woorden. Anders gezegd: Hij vervult de wet.

Het was ontnuchterend voor de Farizeeën, want zij realiseerden zich ineens dat ook zij niet zonder zonde waren en misschien ook wel ernstige zaken misdaan hadden, die volgens hun inzichten en diezelfde wet gestraft moesten worden. Wie zal het zeggen?

 

Zo komen we terug in de Sinai-woestijn waar de wet er was voor de mensen. En God zelf het falen van de mensen relativeerde. Ja zelfs als we een gouden kalf maken en stenen tafelen uit woede stuk gooien. Dat waren de Farizeeën vergeten.

 

Maar we komen ook bij ons zelf.

Het is voor iedereen wel herkenbaar; vaak willen ook wij dat onze woorden niet vergeten worden, dat ze invloed hebben en zouden ze wel in steen willen beitelen.

Terwijl we eigenlijk diep in ons hart wel weten als onze woorden in kwetsbaarheid bij onze medemensen aankomen ze zich pas echt vast zetten in de harten van onze medemensen.

Daar is geen beitel voor nodig.

Hoe vaak zijn wij niet streng voor anderen?

Of hebben wij ons oordeel op grond van voor ons dwingende redenen al klaar?

Houden die Farizeeën ons niet een klein beetje een spiegel voor?

Jezus roept ons op zijn voorbeeld te volgen, om mild, rechtvaardig en relativerend onze medemens tegemoet te treden.

Daar is de wet voor, dat is onze spiegel, zodat wij iedere morgen ons zelf zonder schaamte in de ogen kunnen kijken.

 

AMEN.